
Jurisprudentie
BJ2960
Datum uitspraak2008-08-27
Datum gepubliceerd2009-07-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6040 WW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6040 WW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing aanvraag om een WW-uitkering op de grond dat appellant in de 36 weken voor het intreden van de werkloosheid op 29 mei 2006 slechts in 23 weken en niet in tenminste 26 weken arbeid als werknemer heeft verricht. Appellant voldoet niet aan de wekeneis.
Uitspraak
07/6040 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 september 2007, 07/290, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 augustus 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. van der Ploeg hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Zaagsma, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2.1. Appellant is op basis van een arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht, aangegaan voor de duur van 28 november 2005 tot 28 mei 2006, werkzaam geweest voor [naam werkgever]. In de weken 12, 13 en 14 van 2006 heeft hij niet gewerkt.
2.2. De aanvraag van een WW-uitkering heeft het Uwv bij besluit van 20 juni 2006 afgewezen op de grond dat appellant in de 36 weken voor het intreden van de werkloosheid op 29 mei 2006 slechts in 23 weken en niet in tenminste 26 weken arbeid als werknemer heeft verricht. Appellant voldoet dus niet aan de zogenoemde wekeneis. Bij het bestreden besluit van 15 december 2006 heeft het Uwv het door appellant tegen voormeld besluit ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4.1. De in hoger beroep voorliggende vraag of de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard, beantwoordt de Raad bevestigend. Naar aanleiding van hetgeen namens appellant in hoger beroep is betoogd, stelt de Raad allereerst vast dat appellant in de in 2.1 genoemde drie weken geen loon heeft ontvangen en onbetaald verlof heeft genoten. Hij overweegt vervolgens dat de nabetaling die de werkgever op enig moment ten titel van 49 vakantie uren heeft gedaan, hoogstens betrekking kan hebben op twee weken. Bij gebreke van een bepaling omtrent het recht op vakantie in de arbeidsovereenkomst heeft appellant immers, gelet op de duur van het dienstverband, ingevolge artikel 7:634 van het Burgerlijk Wetboek maximaal aanspraak op twee weken vakantie. Ook indien deze nabetaling in aanmerking wordt genomen, voldoet appellant niet aan de wekeneis.
4.2. Hetgeen verder nog namens appellant is gesteld heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.A. Reinders als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2008.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) M.J.A. Reinders.
RH